De menselijke maat in de wetenschap
De geleerden(auto)biografie als bron voor de wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis
L.J. Dorsman en P.J. Knegtmans (red.) (redactie)
136 pp, € 14,-
isbn/issn: 978-90-8704-397-1
geïllustreerd

De menselijke maat in de wetenschap

(recensie: Drs.Paul Hendriks)

 

L.J. Dorsman en P.J. Knegtmans (red.), De menselijke maat in de wetenschap. De geleerden(auto)biografie als bron voor de wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis ( Hilversum, Verloren, 2013), Universiteit en Samenleving deel 11, 136 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-397-1, € 14,-
In dit elfde deel uit de reeks Universiteit & Samenleving draait het om de vraag of de (auto)biografie als bron voor wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis geschikt is. Bijna 25 jaar geleden organiseerde de stichting Historisch Platform samen met de Werkgroep Literaire Activiteiten Dordrecht een studiedag over aspecten van de historische biografie en een jaar later zag een bundel onder diezelfde titel het licht. Uit de bijdragen in 1990 bleek dat de historische biografie bezig was aan een opmars en een herwaardering, eigenlijk net als het verhaal in de geschiedschrijving, na de periode van de Cliometrie, waarbij het verleden zoveel mogelijk in tabellen en grafieken moest worden uitgedrukt. Het inzicht dat er via details uit het persoonlijk leven van een individu kennis opgedaan kon worden over zijn tijd, zijn maatschappelijke positie en zijn beroep werd breder gedeeld.
In de inleiding van De menselijke maat in de wetenschap wijst redacteur Leen Dorsman eveneens op het feit dat de (auto)biografie gedurende lange tijd een verdacht genre is geweest. Tot in de jaren ‘80 van de twintigste eeuw werden historici die zich met de biografie bezighielden door de collega’s van de geschiedschrijving als ‘harde wetenschap’ niet serieus genomen. Een opvallende vlucht voorwaarts was te vinden in Renaissance der Cultuurwetenschap van Klaas van Berkel uit 1986. Hij verwees hierin naar de inaugurale rede van Jan Romein uit 1939, waarin deze sprak van het vergruisde geschiedbeeld. Van Berkel suggereerde in 1986 dat de biografie die verloren samenhang weer kon herstellen. Overigens pleitte Kees Bertels in zijn roemruchte proefschrift in 1974 reeds voor een synthese tussen de harde feiten en het persoonlijke verhaal, al betekende dat wel dat de geschiedwetenschap zich volgens hem moest plaatsen tussen structuur en evenement, door een omvorming van het `softe’ vak geschiedenis tot een sociale wetenschap. 
Anno 2014 is het verhaal allang weer terug in de geschiedschrijving en is eigenlijk niet meer weg te denken. Vraag is nu, in hoeverre het voor de wetenschapsgeschiedenis van belang is om meer over de persoon achter de wetenschapper te weten. Een logboek, waarin de stappen en experimenten beschreven worden voordat er een resultaat wordt geboekt, is uiteraard belangwekkend. Is het dan ook belangrijk wat er in iemands hoofd omging, hoe zijn jeugd was, uit wat voor gezin hij kwam, welke leraren indruk hadden gemaakt, en of bepaalde karaktertrekken, kwalen, allergieën wellicht van invloed zijn geweest op zijn keuzes? Een anekdote levert het sowieso op en dat soort informatie hebben we natuurlijk wel over geleerden uit het grijze verleden. Is de appel van Newton apocrief? Heeft Archimedes werkelijk gevraagd om zijn cirkels niet te verstoren en sprong hij Eureka roepend uit bad? We weten het niet zeker, maar het maakt deze geleerden wel meer tot mensen van vlees en bloed.  
In zijn inleiding maakt Dorsman onderscheid tussen verschillende soorten egodocumenten. Brieven en dagboeken zijn minstens zo waardevol als bron, wanneer er geen (auto)biografie voorhanden is. Het grote voordeel van brieven en dagboeken is trouwens dat zij in real time geschreven zijn, in tegenstelling tot memoires of biografieën, die achteraf, op basis van herinneringen of gevonden materiaal, de gegevens interpreteren.
Jeroen Bouterse levert een bijdrage door te onderzoeken bij welke veronderstellingen een levensbeschrijving inzichten voor de wetenschapsgeschiedenis oplevert. In zijn artikel ‘Biografie als genre en als bron. Een polytheoretische benadering’ (pp. 25-38) noemt hij sceptici die de meerwaarde van een biografie voor de wetenschapsgeschiedenis sowieso betwijfelen. Hij haalt onder andere Joop Ellemers aan, die aan de hand van de biografie van Max Weber door Joachim Radkau betoogt dat de depressies en impotentie van Weber, door diens biograaf zeer benadrukt, geen enkele meerwaarde hebben voor het begrijpen van diens stelling van de onttovering van de wereld. Bouterse nuanceert Ellemers en stelt dat Webers leven en werk een uniek geheel vormen. Ik ben overigens van mening dat dit voor iedere geleerde geldt. Waarom zouden levensbeschrijvingen van geleerden minder waardevol zijn dan die van staatslieden en generaals? Het is wel aanbevelenswaardig om de geleerde in kwestie door meer mensen te laten onderzoeken, omdat veel biografen de neiging niet kunnen onderdrukken zich met hun studieobject te identificeren, waardoor hun eigen persoonlijkheid en vraagstelling ook tot een bepaalde interpretatie kan leiden.
In het artikel van Stefan van der Poel, `‘Doch deze onderscheidt zich op eene eervolle wijs’. Izaac van Deen (1804-1869): de eerste Joodse hoogleraar in Nederland’ (pp. 75-96) wordt een bijdrage aan de wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis geleverd, met nadruk op de emancipatie van de Joden in Nederland. Deze werd voor de wet sinds 1796 mogelijk, maar stuitte in de praktijk op veel weerstand. Izaac van Deen was een arts en hoogleraar, maar voor zijn biograaf vooral ook een Jood in negentiende-eeuws Nederland, die te maken had met discriminatie en vooroordeel. Van Deen worstelde zelf met zijn Joodse afkomst en probeerde er los van te komen. Na zijn dood zorgde hij nog voor een rel doordat hij uitdrukkelijk verzocht had om op de algemene begraafplaats in Groningen ter aarde besteld te worden en niet op de Joodse begraafplaats. Van Deen had een loopbaan als huisarts achter de rug voordat hij in 1851 buitengewoon hoogleraar werd (met steun van Thorbecke overigens) en merkte dat hij zijn inkomsten daardoor zag halveren. Dat gaf zorgen, samen met zijn eigen gezondheid. In hoeverre hij baanbrekend onderzoek heeft verricht, wordt mij uit het artikel van Van der Poel niet duidelijk. Hebben de Joodse afkomst van Van Deen en de positie van de Joden in Nederland tijdens zijn leven invloed gehad op zijn werk als wetenschapper? Dat het van betekenis was voor zijn loopbaan is evident en de discussies rondom zijn benoeming zijn voor de geschiedenis van de universiteit zowel als de geschiedenis van de Joden in Nederland van betekenis, misschien zelfs voor de geschiedenis van het antisemitisme. De menselijke maat in de wetenschap toont dat universiteitsbestuurders ook mensen zijn met hun eigen tekortkomingen en vooroordelen.
Opvallend is overigens dat, na de verantwoording en theoretische inbedding, twee biografische artikelen Joodse hoogleraren betreffen, namelijk, naast het stuk van Stefan van der Poel over Izaac van Deen schrijft Niels Graaf zijn bijdrage: ‘Professor Presser. Portret tussen universiteitsgeschiedenis en biografische schets’(pp. 97-116). Voorts spelen twee biografische artikelen zich af tegen de achtergrond van de emancipatie van een bevolkingsgroep. Na de Joodse emancipatie van Izaac van Deen, toont Maarten van den Bos in zijn bijdrage, getiteld ‘Jo Peters C.ss.R. en het vraagstuk van de geestelijke vrijheid van Gods kinderen’(pp. 117- 130), hoe individuele hoogleraren een rol kunnen spelen bij de emancipatie van katholieke leken tot zelfstandige en kritische gelovigen. Concluderend stel ik vast dat dit een bundel is die zijn plek in de reeks verdient en waarmaakt. Enerzijds geven de artikelen een indruk van de stand van zaken met betrekking tot de emancipatie van het genre der biografie en anderzijds leveren zij een bijdrage tot de geschiedenis van wetenschap en universiteit. Een zakenregister had naast het personenregister niet misstaan, maar dat is eigenlijk mijn enige kritiekpuntje. De menselijke maat in de wetenschap is een zeer lezenswaardig werk dat voor een zeer divers publiek interessant kan zijn.
Drs. Paul Hendriks
meesterpaul@gmail.com
Trefwoorden: Nederland, Nieuwe tijd, Wetenschapsgeschiedenis, Biografie, Joodse emancipatie, katholieke emancipatie