Ronald Rommes, Voor en door Boeren? De opkomst van het coöperatiewezen in de Nederlandse landbouw vóór de tweede wereldoorlog. Hilversum, Verloren, 2014 (Historische studies naar platteland, landbouw en milieu (HSPLM), deel 2), 320 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 9789087043193), € 30,-
Ronald Rommes was in de periode 2006 – 2009 als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de leerstoel Agrarische Geschiedenis van de Landbouw Universiteit Wageningen. Zijn onderzoek maakte deel uit van het NWO-programma ‘Democratization and modernization in the Dutch countryside, 1840-1920’. Dit boek vormt de weerslag van zijn onderzoek.
Het eerste deel uit deze reeks, Boeren aan de macht door Piet van Cruyningen, werd enige tijd geleden besproken door Fred Vogelzang. Die bespreking was positief, met de kanttekening dat inbedding in eerder en verder onderzoek gemist werd. Van Cruyningen besteedt in zijn boek aandacht aan de oprichting van coöperaties en dan met name aan de rol van deze organisaties bij de emancipatie van de kleine boeren. Rommes’ studie gaat over die coöperaties, waarbij de nadruk hier niet zozeer op emancipatie en politieke invloed gelegd wordt, maar veeleer op de sociaal - economische effecten van deze organisaties.
De negentiende eeuw zag op vele terreinen snelle en ingrijpende veranderingen. Het platteland ontkwam daar niet aan. Een reactie op deze revolutie was het zich aaneensluiten en organiseren door kleine boeren in coöperaties. Hiermee werd economisch risico gespreid en konden de kleine boeren uiteindelijk zelfs een machtsfactor worden in lokaal bestuur maar ook sterker staan bij onderhandelingen over prijzen, zowel bij inkoop als verkoop. De activiteiten van de coöperaties werden steeds uiteenlopender en veelomvattender, zodat er uiteindelijk zelfs banken en verzekeringsmaatschappijen ontstonden, zoals de RaBo bank.
Op basis van nieuw bronnenonderzoek brengt Ronald Rommes de feitelijke ontwikkeling van de oprichting van coöperaties in de landbouw in kaart. Diverse eerdere onderzoeken en publicaties hebben een beeld geschetst van de gang van zaken. Rommes meent echter dat er tot op heden onvoldoende gebruik is gemaakt van aanknopingspunten voor onderzoek naar de wortels van coöperaties in Nederland. Hij vraagt zich ook af of Nederland werkelijk zoveel achterliep bij buurlanden. De auteur is niet bang om dode sporen te onderzoeken. Hij geeft bij de verantwoording van zijn bronnenkeuze ook aan dat hij zich heeft toegespitst op bepaalde archieven en publicaties en geeft ook toe dat hij daarmee andere bronnen heeft laten liggen. Hiermee bedoel ik dat hij zich met name op liberale kranten en tijdschriften gericht heeft en socialistische en christelijke tijdschriften daarbij heeft genegeerd. Dat is iets voor een vervolgonderzoek. Het vernieuwende van zijn aanpak bestaat erin dat hij tijdschriften en kranten uitgeplozen heeft en dat hebben andere onderzoekers niet of in ieder geval minder gedaan. Hij gebruikte deze bronnen om specifieke vragen te beantwoorden over lokale en regionale ontwikkelingen. Ten aanzien van zijn kritiek op voorgangers met betrekking tot de wortels van coöperaties, blijkt dat reeds aan het eind van de achttiende eeuw samenwerking op bescheiden schaal voorkwam. Dit geschiedde in de vorm van collectieve brandverzekeringen en bijvoorbeeld ook in het gezamenlijk aankopen van een fokstier. Dat houdt in dat het idee van samen optrekken ruim honderd jaar eerder dan tot nu toe aangenomen, leefde op het platteland. Dit inzicht mag een verdienste van dit onderzoek genoemd worden.
De auteur heeft een prettige schrijfstijl en dat helpt bij het behandelen van een onderwerp dat niet enorm tot de verbeelding spreekt.
Paul Hendriks
meesterpaul@gmail.com
Trefwoorden: Nederland, Nieuwe tijd, 19e eeuw, 20e eeuw, Landbouwgeschiedenis, Coöperaties