De onmeetbare mens
(recensie: Drs.Paul Hendriks)
Fenneke Sysling, De onmeetbare mens. Schedels, Ras en Wetenschap in Nederlands-Indië (Nijmegen, uitgeverij Vantilt, 2015), 192 pp., geïllustreerd, ISBN 978-94-6004-219-5),
€ 19,95.
Fenneke Sysling, verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, is gespecialiseerd in koloniale geschiedenis en wetenschapsgeschiedenis, en in dit boek komen beide disciplines samen. Over ras en wetenschap is al veel geschreven. Zo schreef Leon Poliakov in de jaren ‘70 van de vorige eeuw reeds een standaardwerk over de bronnen van racisme en nationalisme onder de titel De arische mythe. Dat mensentypen volgens een Linnaeus-achtige systematiek, overgoten met een religieus en blank superieur sausje, werden ingedeeld, weten we al langer. Dat er eind negentiende eeuw ook serieus gepoogd werd om mensen te karakteriseren aan de hand van fysiologische kenmerken, zoals huidskleur en schedelvorm, is ook genoegzaam bekend. De naam Lombroso is voor menigeen verbonden met craniologie, schedelmeting, waarmee bepaald zou kunnen worden of iemand een misdadiger was of niet. Binnen Nederland was de antropoloog J. Sasse actief en hij verrichtte in 1910 schedelmetingen bij kinderen op het eiland Urk, zoals beschreven in het elfde jaarboek van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie uit 2000, getiteld Volkseigen. Ras, cultuur en wetenschap in Nederland 1900 – 1950. In dat jaarboek staat ook een bijdrage van Ineke Mok. Zij had een jaar eerder van zich had doen spreken met haar proefschrift over het verschijnsel ‘Ras’ in het schoolvak aardrijkskunde. (Ineke Mok, In de ban van het ras. Aardrijkskunde tussen wetenschap en samenleving1876 – 1992. Amsterdam 1999). Mok toonde aan dat generaties schoolkinderen via schoolboekjes de mensheid in rassen leerden indelen. De wetenschap waar die schoolboekjes zich op baseerden, kwam onder andere van onderzoekers in Nederlands-Indië, zoals die waar Sysling nu over schrijft.
In ons eigen land stonden antropologen als Sasse overigens niet op zichzelf. In 1938 verscheen bij Kok in Kampen De Nederlandse volkskarakters, onder redactie van P.J. Meertens en Anne de Vries. Deze bundel bevatte foto’s van schedelmetingen in het kader van volkscultureel onderzoek. Nederlanders werden niet alleen op basis van dialect, klederdracht en volksgebruiken ingedeeld, maar ook aan de hand van fysiologische kenmerken. Pikant detail is, dat bewoners van de vier grote steden apart werden behandeld. Het hoofdstuk over Amsterdammers is van de hand van Henri Polak en een hoofdstuk over de Nederlandse joden van de hand van Julius Leydesdorff.
In het licht van het voorafgaande mag het dan ook niet verbazen dat rond het fin de siècle menigeen in de koloniën op jacht ging naar lichaamsdelen, botten en schedels om deze tentoon te stellen of als onderzoeksmateriaal te gebruiken.
Sysling beschrijft hoe fysisch-antropologen tot ver na de Tweede Wereldoorlog in Nieuw Guinea op zoek waren naar het meetbare aan de mens. Ze namen de lichaamsmaten op met hun meetlinten, ze vergeleken de huidskleur met een kleurentabel, ze noteerden de haarvorm (krullend, kroezend, steil) en ze verzamelden schedels die nu in Nederlandse musea liggen. Dit waren de laatste stuiptrekkingen van deze tak van wetenschap, die in ieder geval tot 1942 in heel Nederlands-Indië menselijk materiaal verzamelde, dat de wereld overging naar particuliere en museale collecties.
Dat het niet altijd eenvoudig was om te meten en te verzamelen, wordt ook door de schrijfster met voorbeelden geïllustreerd. Mensen weigerden zich soms te laten meten en materiaal werd soms verworven in situaties van oorlog. Dit was immers ook de periode waarin Nederland de hele Indische archipel fysiek onder zijn bewind bracht en soms opstanden neer moest slaan, zoals in Atjeh.
De waarde voor de hedendaagse wetenschap van de bevindingen der diverse onderzoekers en verzamelaars is opmerkelijk genoeg nog groot. Tot op de huidige dag wordt onderzoek gedaan naar de verspreiding van mensachtigen over de wereld. In welke periode, in welke richting, in welk gebied? De `Gordel van smaragd’ vormt de stapsteenverbinding tussen het Euraziatische continent en Australië. Zoals jagers verzamelaars in de ijstijden de Beringstraat overstaken van Siberië naar Alaska, zo kwamen voorouders van Papoea’s en Aborigines via landmassa’s die nu door zee gescheiden zijn van centraal Azië naar Nieuw Guinea en Australië. Genetisch materiaal is van waarde voor het onderzoek naar de verspreiding van de mens en zijn voorouders.
Sysling heeft voor haar onderzoek gebruikt gemaakt van inventarislijsten maar ook van brieven en dagboeken en verslagen van reizen en militaire expedities. Zo komen we te weten dat er soms materiaal gekocht werd, soms geroofd en soms werden geëxecuteerde opstandelingen en misdadigers meegenomen overzee. Zij beschrijft haar bevindingen via de carrières van drie Nederlandse fysisch-antropologen: de grondlegger Herman ten Kate, de internationaal vermaarde Jo Kleiweg de Zwaan en diens leerling Hendrik Bijlmer. Deze laatste is het langst op Nieuw Guinea actief geweest en raakte daarbij in de ban van de Pygmeeën uit het binnenlandse berggebied.
Een groot deel van de waarde van dit onderzoek zit hem wat mij betreft in het objectief aantonen dat Nederlanders ten koste van alles een rol wilden spelen op het wereldtoneel; niet alleen als koloniale grootmacht, maar ook als vooraanstaande wetenschappers. Deze periode valt immers ook samen met de tweede `Gouden eeuw’, waarin diverse Nederlanders onderscheiden werden met wetenschappelijke Nobelprijzen. De methoden om materiaal te verzamelen, kunnen naar hedendaagse maatstaven niet door de beugel en stuitten ook toen al mensen tegen de borst, maar eenmaal verkregen werd het materiaal met graagte aanvaard en tentoongesteld.
Een waardevol boek, gebaseerd op uniek materiaal en daarbij vlot geschreven.
Drs. Paul Hendriks
meesterpaul@gmail.com
Trefwoorden: Nederland, Nederlands-Indië, 19e eeuw, 20e eeuw, Wetenschapsgeschiedenis, Fysische Antropologie, Rassenleer