Tussen hamer en aambeeld
Edelsmeden in Friesland tijdens de Gouden Eeuw
Pieter Schoen
496 pp, € 49,-
isbn/issn: 978-90-8704-599-9
illustraties in zwart-wit

Tussen hamer en aambeeld

(recensie: )

 

Peter Schoen, Tussen hamer en aambeeld. Edelsmeden in Friesland tijdens de Gouden Eeuw, Hilversum, Verloren, 2016, 496 pp, illustraties in zwart-wit, ISBN 978-90-8704-599-9, € 49,-.
Het Friese zilver wordt al sinds de negentiende eeuw gezien als een belangrijk onderdeel van het Friese erfgoed. Maar voorgaand onderzoek heeft zich vooral gericht op het zilver zelf en op de kunsthistorische achtergrond daarvan en weinig op het ambacht en de sociaal-economische achtergrond. Om deze lacune op te vullen, is Peter Schoen jarenlang bezig geweest om allerlei archieven door te spitten en op deze manier de Friese edelsmeden zelf en hun ambachten centraal te zetten. Hij heeft daarvoor Bolsward en Leeuwarden als geografische gebieden gekozen en de gegevens over de beide steden onderzocht in een viertal deelonderwerpen. Zijn focus ligt daarbij op de Gouden Eeuw, maar de studie omvat grofweg de periode 1500-1800.
In het eerste deelonderzoek kijkt Schoen naar de wettelijke kaders waarbinnen de edelsmeden moesten opereren. Dit wettelijk kader was behoorlijk ondoorgrondelijk, omdat er weliswaar sprake was van centralisatie, maar er ondertussen in ieder gewest en iedere regio toch weer andere regels en verantwoordelijkheden golden. De mate waarin de landelijke wetten en ordonnanties golden in de regio’s verschilde daarom ook. Met name de regels waarin het goud- en zilvergehalte vastgesteld werd en wie er verantwoordelijk was voor de keuring hiervan zorgde voor onduidelijkheid. Om dit probleem op te lossen, werd in 1531 de functie van keurmeester-generaal ingevoerd: een gewestelijke functionaris die verantwoordelijk werd voor de kwaliteit van het edelmetaal in heel Friesland. Deze functie bleef tot 1789 bestaan. Hiermee ontstond een systeem waarbij de Friese muntmeesters via de muntmeester-generaal onder het centrale gezag vielen en de Friese edelsmeden, via de keurmeester-generaal, onder het gewestelijk gezag.
Door wereldwijde gebeurtenissen werd de vraag naar zilver steeds hoger, maar de Friese overheid handhaafde een vaste verkoopprijs voor goud en zilver. Door de gestegen vraag en de import van goedkoper, maar ook ‘minderwaardig’ zilver uit bijvoorbeeld Holland en het Duitse Rijk werd er door de Friese edelsmeden waarschijnlijk steeds vaker gesjoemeld met het gehalte. Dit is lastig te onderzoeken, omdat veel van het zilver uit deze tijd allang omgesmolten is, maar ooggetuigen van toen gaven dit aan. Waarschijnlijk was dit de reden dat er in 1695 een nieuwe wet werd ingevoerd, waarbij een extra (provincie)keurmerk werd toegevoegd aan deugdelijk zilver. Zo was dit zilver van het oudere (minder goede) zilver te onderscheiden.
Het tweede deelonderzoek richt zich op de manier van werken van het gilde. We zien dat het aantal edelsmeden in Friesland verband hield met de bevolkingsgroei en de economische toestand. Leeuwarden was de eerste stad die al in de 16e eeuw gildevorming kende. De gilden uit Bolsward en Sneek ontstonden in het begin van de 17e eeuw en waarschijnlijk is er op andere plekken nooit een formele organisatiestructuur geweest. Dat wil niet zeggen dat er geen edelsmeden waren; met name in de dorpen konden edelsmeden gewoon werken zonder aan de regels van de gilden te voldoen. De gildeleden gaven zelf aan dat deze situatie voor hen onwerkbaar was, omdat deze vakgenoten hun werk konden doen zonder meesterproef  en zonder onder de officiële regels wat betreft de gehaltes te vallen. Dit argument lijkt, gezien de kwaliteit van het overgebleven zilver van de smeden van het platteland, niet te kloppen.
Binnen het gilde waren de relaties niet altijd even makkelijk. Er waren vaak onderlinge conflicten die leidden tot rechtszaken. Dit geldt vooral voor Leeuwarden en in mindere mate voor Bolsward. Schoen verklaart dit door uit te leggen dat Leeuwarden een open stad was en Bolsward een gesloten stad. Een open stad kenmerkte zich als een belangrijk handelspunt voor de omliggende regio, zoals Leeuwarden dat was voor Friesland en de overige noordelijke gewesten. Het was een stad waar veel handelaars kwamen en waarbij veel nieuwe mensen zich vestigden en druk legden op het gilde. Een gesloten stad was een stad die vooral een regiofunctie in de naaste omgeving kende met een minder competitief systeem. Deze stad was vooral gericht op de stad zelf en het omliggende platteland.
Het derde deelonderzoek richt zich vooral op de maatschappelijke positie van de edelsmeden en hun handelscontacten. Over de maatschappelijke positie valt weinig eenduidigs te zeggen, omdat de verschillen tussen de edelsmeden enorm waren. De handelscontacten moesten vooral worden afgeleid via alternatieve bronnen, zoals openstaande rekeningen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat er vooral binnen het gewest werd gehandeld: ook met de plattelandse ‘beunhazen’.
Het vierde deel richt zich vooral op Bolsward. Door nieuw bronmateriaal kunnen we van de edelsmeden in Bolsward een scherper beeld krijgen. We zien dat ze in sommige opzichten anders handelen dan hun beroepsgenoten in andere steden. Zo blijken de Bolswarder edelsmeden wel een grote invloed uit te oefenen op het eigen stads- en zelfs gewestbestuur.
Na 1650 zien we dat door zowel de meesters in Leeuwarden als die in Bolsward steeds intensiever met Amsterdam gehandeld werd en dat zij daarmee de toegangspoort hadden gevonden naar een internationaal handelsnetwerk. Welke omvang deze handel precies had en welke consequenties dit had voor de echtheid van het Friese zilver zal nog nader onderzocht moeten worden.
Schoen heeft, zoals gezegd, gebruik gemaakt van ontzettend veel archief- en ander bronnenmateriaal. Hij heeft daarbij heel veel moeite gedaan, dit materiaal op de juiste wijze te interpreteren en geeft altijd aan waarom hij bepaalde conclusies trekt, maar ook welke nuances daar nog in te maken zijn en welke vragen daarbij gesteld kunnen worden. Het boek is behoorlijk specialistisch en bevat veel beroepstermen en begrippen. Deze begrippen worden vaak wel uitgelegd, maar niet altijd op het juiste moment. Zo maakt hoofdstuk 4 pas duidelijk hoe de edelsmeden precies met merktekens werkten, terwijl daar vanaf het begin aan gerefereerd wordt. Hetzelfde geldt voor de gebruikte maten; deze worden pas verklaard op pagina 181. De prettige en verhalende schrijfstijl van Schoen maakt echter een hoop goed en de lezer wordt met even doorbijten zeker beloond. Het resultaat is een prachtig boek, dat door de vele cases een mooi persoonlijk inkijkje geeft in het leven van vroegere Friese edelsmeden.
Tessa Nagel M.A.
tessanagel@gmail.com
 Trefwoorden:Friesland, 17e eeuw, Edelsmeden, Sociaaleconomische Geschiedenis