Ontvoerd of gevlucht?
(recensie: Jeroen Bouterse)
Henk Roosenboom, Ontvoerd of gevlucht? Religieuze spanningen in Brabant en de zaak Sophia Alberts, 1700-1710. Hilversum: Verloren, 2016. 233 pp., geïllustreerd, ISBN 978-90-8704-628-6, € 25,-.
Toen Henk Roosenboom net tot gemeentearchivaris van Helmond was benoemd, trof hij in het archief een pak stukken aan over een zaak van een uit Helmond weggelopen meisje: Sophia Alberts. Hij heeft intussen het hele verhaal gereconstrueerd, en vertelt dat in dit boek.
En wat een verhaal is het! Uw recensent zal proberen de afloop niet te verklappen, maar voor de zekerheid toch een spoiler alert; het verloop van de wegloopaffaire, de wijze waarop die resoneert in bestuur en samenleving, en de manier waarop de koppige Sophia en haar ouders steeds meer spelers in het drama betrekken, maken dit boek tot een heuse page-turner, en misschien kunt u deze bespreking het best terstond afbreken en het boek gewoon zelf gaan lezen.
Het begint al direct op de novemberavond in 1700 waarop Sophia wegloopt. Roosenboom heeft het gezin geschetst, streng gereformeerd (volgens de “nadere reformatie”, in Helmond vertegenwoordigd door de predikant Nathanaël Walraven) in een in overgrote meerderheid katholiek Staats-Brabant, en van de achttienjarige Sophia weten we intussen dat die niet van onbesproken gedrag was – tot grote zorg van haar ouders, zoals Roosenboom soms overvloedig toelicht (op een “vroeger-was-eer-heel-belangrijk-voor-de-mensen”-toon). Nu heeft ze een vriendje dat haar een huwelijk in het vooruitzicht stelt, en wanneer een ruzie thuis escaleert – Roosenboom kan ons dankzij de buurvrouw bijna precies vertellen in welke woorden – neemt Sophia de benen. Van haar vrijer horen wij en zij vervolgens niets meer.
In plaats van nu met hangende pootjes terug te komen, trekt Sophia haar eigen plan – zij krijgt in Roosenbooms bespreking veel agency toebedeeld, uiteindelijk ook uitdrukkelijk in vergelijking tot andere wegloop- en ontvoerings-kwesties in deze periode, die vrij vaak eindigden met de al dan niet gedwongen terugkeer van de verloren zoon of dochter (pp. 220-221). Het meisje vestigt zich voorlopig in het Spaanse en katholieke Venray, en bekeert zich daar al snel tot het katholicisme.
Haar ouders proberen haar intussen op te sporen, maar krijgen haar in Venray niet te spreken en besluiten dan een gerechtelijke procedure te starten: het gaat om een (volgens de wet tot haar 25ste) minderjarig meisje dat gewoon nog onder het gezag van het gezinshoofd staat, dus de schepenrechtbank van Venray zal haar toch gewoon moeten opdragen tot het ouderlijk huis terug te keren? Sophia laat echter via een advocaat, en in haar volgens haar ouders door deze advocaat ingefluisterde bewoordingen, weten dat zij al een tijd overtuigd katholiek is, en liever op allerlei plaatsen wenst te branden dan als protestant verder te moeten leven; en deze wending maakt de zaak volgens de schepenen in Venray tot een gewetenskwestie.
De Venrayse pastoor Matthias Roebroeck is het hier helemaal mee eens; hij kan zijn nieuwe schaapje toch niet aan de wolven overlaten? “Hoe sal ick het voor de siele van dese dochter in de dag des Oordeels connen verantwoorden (...) indien ick haer (...) verloren laete gaan”, schrijft hij aan de katholieke heer van Helmond, “doordien het U Excellentie bekent en seker sij dat niemant buijten het eenige, heijlige, Apostolische Rooms-Catholycke Gelooff can saelich worden!” (p. 71). Nog mooier maakt de pastoor het wanneer hij toevoegt: “Sij is wel minderjaerich volgens het Burgerlijck recht, maer niet ten opsicht van ’t omhelsen des Gelooffs.” (p. 72).
Het buskruit van religieuze tegenstellingen is aan het toch al explosieve mengsel van dochterlijke ongehoorzaamheid en ouderlijke trots en liefde toegevoegd. En dan blazen de ouders de kwestie inderdaad op: ze brengen de ontvoering – want dat is het in hun ogen; hun dochter is hun afgenomen door de katholieken – onder de aandacht van de Staten Generaal in Den Haag. Die nemen het verhaal van de protestantse ouders over, namelijk dat het hier een kwestie van “seductie” oftewel ontvoering betreft (p. 85), en besluiten de katholieke gemeenschap als geheel onder druk te zetten om te regelen dat Sophia terugkomt. Of anders. .
Sophia komt niet terug, en de dwangmiddelen worden uit de kast getrokken: de Staten Generaal geven opdracht tot het gevangen zetten van enkele katholieke priesters en het sluiten van de katholieke schuurkerk. Een olifant-in-een-porseleinkast-maatregel, die vervolgens op het breekbare bordje van het lokale bestuur terechtkomt, en die de drossaard van Helmond wijselijk maar half uitvoert: hij arresteert met veel kabaal de Helmondse pastoor, en neemt deze in een zeer licht te dragen gijzeling. De kapelaan wordt ook gearresteerd maar ontsnapt, en de drossaard laat het daarbij in de hoop dat de grote katholieke meerderheid zich niet al te zeer gekwetst zal voelen. Voor de ouders van Sophia, wier rekest bij de Staten Generaal de oorzaak is geweest van het katholieke leed, is Helmond intussen geen veilige omgeving meer, en zij vertrekken naar ’s-Hertogenbosch.
We zijn nog maar halverwege, en er staat nog veel meer te gebeuren: de drossaard moet nog door de Staten Generaal worden gesommeerd, de katholieke geestelijken harder aan te pakken; de gegijzelde pastoor moet vervolgens op tijd ontsnappen (of eigenlijk doodleuk weglopen, met achterlating van een briefje waarop te lezen valt dat hij nu schoon genoeg heeft van het leed dat “soo een snotneusken” de katholieke gemeente heeft aangedaan, p. 126); Sophia’s ouders moeten nogmaals proberen hun dochter, intussen weer van locatie veranderd, te spreken te krijgen, en daarbij staan ons wederom een paar interessante wendingen te wachten. Dit alles speelt zich dan ook nog af tegen de achtergrond van een dreigende Frans-Nederlandse oorlog, waarin natuurlijk ook de religieuze dimensie weer figureert (en waar de protestantse minderheid niet weinig nerveus van wordt) – een oorlog die er uiteindelijk daadwerkelijk komt, en die ook de kaarten in de wegloopzaak enigszins herschikt, omdat Venray erdoor in Nederlands-Engelse handen valt.
De dynamiek van het verhaal, met zijn ongelijke machtsverhoudingen tussen protestanten en katholieken, met zijn ideologische tegenstellingen en bijbehorende vijandbeelden en complottheorieën, met zijn persoonlijke verhoudingen en drijfveren, laat zich moeilijk reduceren; Roosenboom waagt zich gelukkig ook weinig aan grootse interpretaties van waar het nu eigenlijk om draaide. Hij reconstrueert met een gemakkelijke pen de gebeurtenissen, en contextualiseert die vooral lokaal – wanneer het verhaal naar Mechelen beweegt, krijgen we bijvoorbeeld een korte geschiedenis van Mechelen voorgeschoteld. Roosenboom citeert waar er smakelijke citaten te halen vallen, en parafraseert waar dat de ironie dient, zoals wanneer Sophia’s moeder verzekert dat het meisje “thuis alle vrijheid [zou] hebben haar godsdienst te belijden volgens haar eigen geweten, zolang tenminste God haar de ogen niet opende voor de ware gereformeerde godsdienst.” (p. 131).
Het resultaat van Roosenbooms inspanning is uiterst leerzaam, maar vooral – ik benadruk het nog eens – gewoonweg meeslepend.
Jeroen Bouterse Ph.D.
Trefwoorden: Nederland, Brabant, Generaliteitslanden. 18e eeuw, protestantisme, katholicisme