Thomas More, zijn wereld en zijn Utopia
(recensie: Jeroen Bouterse)
Petty Bange, Thomas More, zijn wereld en zijn Utopia. Een humanistische fantasie uit 1516 in haar historische context bezien. Hilversum: Verloren, 2017. 156 pp., met illustraties, ISBN 978-90-8704-654-5, € 19,-
De twee hoofdboodschappen van dit boek zien we samengevat in de ondertitel. Ten eerste: Mores Utopia is niet bedoeld als een nastrevenswaardig ideaalbeeld maar een complexe en ambivalente fantasie. Ten tweede benadrukt Bange dat zij het belangrijk vindt, Mores werk in zijn tijd te plaatsen, “als product van het begin van de zestiende eeuw” (12).
Dat laatste presenteert ze als een welkome afwisseling op “a-historische” interpretaties die het werk uit die context proberen te halen, en op de opvatting dat More “zijn tijd ver vooruit was” (11). Negentiende-eeuwse socialisten die de Utopia in termen van hun heilstaat interpreteerden, en een recente vertaler van Utopia die het werkje begrijpelijkerwijs aanprijst als iets dat ook westerse democratieën wat te zeggen heeft, die hebben het allemaal niet begrepen. Het impliciete gesprek hier, tussen de moderne uitlegger die zegt “kijk eens wat wij hier nu allemaal in kunnen zien”, en de historica die zegt “nee hoor, dat kan niet, want het komt uit de zestiende eeuw”, komt mij voor als een curieus misverstand. Hoe dat ook zij, uiteraard is het volstrekt legitiem, een werk in zijn tijd te willen plaatsen, en dat is waarmee Bange vervolgens aan de slag gaat.
Bange schetst West-Europa in de vroege zestiende eeuw: politiek gedoe, religieus gedoe, kortom een “woelige wereld”, waarin humanistische geleerden bovendien niet alleen toekeken maar ook een rol speelden als diplomaten (21). Bijna alle jaartallen en anekdotes in deze sectie komen overigens van ná Luthers stellingen, waardoor je bijna zou vergeten dat Utopia in het jaar daarvoor al van de persen kwam.
Als we vervolgens iets verder inzoomen, blijkt de context vooral ‘Erasmus’ te zijn; een hoofdstuk over More is eigenlijk een hoofdstuk over de relatie tussen More en de prins van de humanisten, die elkaar vonden in hun humanistische vroomheid. “Je bent me dierbaarder dan mijn eigen ogen”, schrijft More aan Erasmus (38); inderdaad, zo’n intellectuele liefdesbrief krijg je in de huidige eeuw niet vaak meer.
De boodschap dat Erasmus’ en Mores leven en werk vervlochten zijn, blijkt ook uit Banges lezing en interpretatie van Utopia in het volgende hoofdstuk: waar het kan, worden motieven in het werk van More gespiegeld aan motieven in dat van Erasmus – “we hoeven alleen maar een blik te werpen op de Lof der Zotheid om te zien dat zijn vriend Erasmus het helemaal met hem eens is wat betreft onwaardige priesters en oorlogvoering” (61). Bange geeft een prettig leesbare samenvatting van Utopia, en merkt daarbij op hoe saai deze goedgeordende samenleving eigenlijk is – Calvijns Genève is er frivool bij, citeert ze enkele malen de recente uitgevers van Utopia (49; 131), en uit Mores toon kunnen we soms opmaken dat hijzelf een bepaalde ‘utopische’ institutie niet bepaald het overnemen waard vond.
De opbouw van Banges boek – eigen positionering, algemene historische context, het specifieke netwerk waarin Utopia tot stand kwam, en een eigentijdse receptiegeschiedenis via vertalingen van brieven die het werk vergezelden – is tot aan hier helder genoeg; moeilijker te begrijpen is dat Bange daarna nóg een hoofdstuk aan de relatie tussen Erasmus en More wijdt, en er vervolgens een collectie van korte biografische schetsjes van andere collega-humanisten bovenop doet. Deze doen nauwelijks iets voor het begrijpelijk maken van Mores tekst, en zijn eigenlijk alleen de moeite waard omdat we erin lezen hoe de welgestelde Christopher Urswick Erasmus beloonde voor een vleiende opdracht in een vertaling. “Het is mogelijk”, vertelt Bange, “dat [Erasmus] als dank daarvoor een paard van hem kreeg. In de jaren daarna heeft Thomas More voor Erasmus nog een aantal malen moeite gedaan om van Urswick opnieuw een paard te krijgen” (89).
Als toegift krijgt Machiavelli plotseling een hoofdstuklange veeg uit de pan – volgens Bange is Il Principe een amorele tekst, waarin niet alleen de middelen het doel heiligen maar het doel zelf alleen de eigen macht van de vorst is. De conclusie is dan ook dat Il Principe niets met Erasmus of More gemeen heeft, en dat we hieruit kunnen concluderen dat “de wordingsgeschiedenis van en de context waarin een boek tot stand is gekomen altijd mee betrokken moet worden bij de beoordeling ervan” (119). Dat lijkt weer een gemeenplaats, maar tegelijkertijd blijft wat onduidelijk hóe die wordingsgeschiedenis en context het contrast nu precies verhelderen. Bange beschrijft vooral en analyseert weinig systematisch.
Aan het slot herhaalt Bange wel het belangrijke en overtuigende inhoudelijke punt dat Utopia níet bedoeld is als een ideale staat. Expliciete afschuw van de afwezigheid van privacy in Utopia – en zeker de vergelijking met “het Orwelliaanse ‘big brother is watching you’” (123) – lijkt evenwel van haarzelf te komen; in elk geval noemt geen van de door haar behandelde humanisten die in een brief.
Dergelijke ‘uitglijders’ – in elk geval vanuit het perspectief van een historica die More in de zestiende eeuw wil laten – komen vaker voor. Als Mores verteller zegt dat de priesters in Utopia mensen soms toestaan en zelfs aanmoedigen, een ongeneeslijke en ondraaglijke ziekte te beëindigen door een zelfgekozen zachte dood, wil Bange voor alle zekerheid even duidelijk maken dat More, “die grote eerbied had voor het leven” (55), dit natuurlijk ironisch bedoeld moet hebben. Ze noemt daarbij ter ondersteuning niet een reden uit de mond van More (van wie ze toch ook weet dat hij geen probleem had met ketterverbrandingen), maar een Bijbelcitaat dat volgens haarzelf kan dienen als een argument tegen euthanasie – Paulus die in de brief aan de Galaten 6:2 zegt dat je elkaars lasten moet helpen dragen.
Uiteindelijk slaagt Bange niet in de zichzelf gestelde taak, Mores werk stevig in zijn context te houden, en levert ze ook geen spannende nieuwe blik op Mores relevantie voor ons. Wat blijft, is niet zonder waarde: een adequate inleiding in wat er zoal speelde in Mores tijd, en een overzichtelijke weergave van de inhoud van Utopia.
Jeroen Bouterse PhD
Trefwoorden: 16e eeuw, Humanisme, Thomas More, Er asmus