Moraliteyt saelt wesen
Het laatmiddeleeuwse moralistisch discours in de Nederlanden
P. Bange
271 pp, € 27,--
isbn/issn: 978-90-6550-961-1
geïllustreerd; Middeleeuwse Studies en Bronnen 99

Moraliteyt saelt wesen

(recensie: Martin de Bruyn)

 Het discours over moraliteit was in de vroege en volle middeleeuwen vooral het terrein van de geestelijkheid, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de Gnotosolitos parvus (De kleine Ken U Zelf) van Arnold van Gheyloven (±1375 – 1442), waarvan een teksteditie is gemaakt door A.G.Weiler, die onlangs op deze website is besproken. Onder andere door de invloed van de Moderne Devotie en de toenemende verschriftelijking van de samenleving in de late middeleeuwen ontstond er daarnaast een groeiende behoefte aan, in de volkstaal geschreven, moralistische boeken over wat precies goede zeden (mores) waren. Deze moralistische werken, gericht op leken, waren minder geleerd en gingen uit van de gebeurtenissen waarmee de gewone man en vrouw dagelijks werden geconfronteerd. De teksten “gunnen ons een kijkje in het leven van alledag” (pag. 35).
Via vier invalshoeken behandelt Bange het corpus van de moralistische lekenliteratuur. De eerste invalshoek is het gebod ´Heb God lief boven alles en Uw naasten als U zelf", bij de tweede komen zelfkennis en naastenliefde aan de orde, de derde wordt gevormd door de zeven hoofdzonden en de (zonden tegen de) de tien geboden, en de laatste invalshoek is de dagelijkse omgang van mensen met elkaar (pag. 39).

Het is aan te raden om na de inleiding eerst Bijlage I te lezen. In deze bijlage worden de belangrijkste auteurs en hun werken behandeld, die in de volgende hoofdstukken veelvuldig ter sprake komen. Met deze kennis wordt het betoog in de hoofdstukken II tot en met V nog duidelijker te volgen. De auteurs van wie de werken gebruikt worden voor de analyse van het moralistische discours zijn onder andere Dirc van Delft (±1365-?), Dirc Potter (±1370 - 1428), Jan van Boendale (1279 - ± 1350) en Willem van Hildegaersberch (±1350 - ?). Ook moralistisch werk uit het buitenland werd vertaald naar het Middelnederlands zoals het Bonum universale de apibus (Der Byen Boeck) van Thomas van Cantimpré (±1201 - ±1270) en de Somme le roi (Des Coninx Summe) van Laurent le Français (van Orleans), de biechtvader van de Franse koning Filips III (1270-1285) (pag. 225).

Net als bij het eerder vermelde werk van Arnold van Gheyloven vormen de zeven hoofdzonden en de tien geboden de basis van deze vroomheidsliteratuur. De eerder genoemde vier invalshoeken vormen elk een apart hoofdstuk. Het was voor leken een stuk lastiger om een goed leven te leiden dan voor clerici. De gewone man werd dagelijks geconfronteerd met allerlei verleidingen doordat hij in de wereld stond. Maatschappelijke omstandigheden zoals armoede, misoogsten en oorlog zorgden ervoor dat de mens werd verleid tot het plegen van moreel verwerpelijke daden zoals plunderen, moorden, vloeken en ontucht. Dit paste niet binnen de christelijke ethiek. Maar het zijn niet alleen de maatschappelijke factoren die invloed hadden op de mores van de gewone man. Ook alledaagse gedragingen zoals matigheid in eten en drinken en beleefdheid jegens anderen waren essentieel voor goede zeden.

Een van de aardigste hoofdstukken is het vierde. Hierin geeft Bange ons een inzicht in het dagelijks leven van de gewone man in de middeleeuwen. In acht rubrieken wordt het dagelijks leven in de moralistische literatuur onderverdeeld: mannen en vrouwen; ouders en kinderen; geestelijken en leken; mens en dier; christenen en andersgelovigen; vroeger en nu; ambten en beroepen; etiquette en manieren. Opvallend is dat ook in moralistisch opzicht de vrouw altijd ondergeschikt is en als de grote verleidster tot al het kwade wordt gezien. Er wordt nauwelijks positief over haar gesproken. Bange betrekt hier dan ook het moralistische werk Livre de la cité des dames van de Franse schrijfster Christine de Pizan (1365-1429) bij als een contemporaine aanklacht tegen de maatschappelijke kijk op de vrouw.

De inhoud van de acht rubrieken is verbazingwekkend actueel. De moralistische auteurs geven voorbeelden van hoe kinderen zich tegenover hun ouders moeten gedragen en omgekeerd. De houding en gedragingen van slechte geestelijken worden door de middeleeuwse auteurs vooral gebruikt om de leken te waarschuwen voor de negatieve gevolgen van slecht gedrag. Als de moralistische auteurs de houding van christenen tegenover anders gelovigen behandelen, hebben zij het meestal over joden en een enkele keer over moslims. In hun oordeel over niet-christenen zijn de middeleeuwse auteurs zeer mild, want zoals Jan van Boendale schrijft "Uiteindelijk zullen heidenen en joden zich bekeren" (pag. 151). Over hun eigen tijdperk zijn de auteurs niet al te optimistisch. Ze constateren dat het vroeger niet beter was dan nu, het is er ten hoogste niet slechter op geworden.

In tegenstelling tot het boek van A.G. Weiler over de Gnotosolitos parvus van Arnold van Gheyloven is het hier besproken boek over moraliteit veel toegankelijker. Men hoeft geen uitgebreide basiskennis te hebben van het morele veld of van de Moderne Devotie. Omdat de hier besproken teksten het dagelijks leven als uitgangspunt hebben, zijn de voorbeelden ook voor de hedendaagse lezer zeer herkenbaar. Zeer interessant is dan ook Bijlage III, een lijst van spreuken en spreekwoorden, want veel van de gezegdes zijn vandaag de dag nog steeds gangbaar.

Martin de Bruyn

Trefwoorden:
Middeleeuwen, Nederland, Moderne Devotie, Zedenleer, Vroomheid, Volkstalige literatuur,
Dirc van Delft, Dirc Potter, Jan van Boendale, Willem van Hildegaersberch,
Christine de Pizan; Arnold van Gheyloven, Gnotosolitos parvus