"In de morgen van 2 november 1932 vernam de toenmalige brigadecommandant der Koninklijke Marechaussee te Oss, H. Soethout, dat er in een weiland bij de gemeente Berghem het lijk van een onbekende man was gevonden". Deze zin doet een boek vermoeden dat gericht is op sensatie om lezers en kopers te trekken en waarin feit en fictie met elkaar zijn vermengd om de uitgever te gerieven. De laatste jaren zijn er heel wat, vooral lokaal-historische publicaties verschenen waarin moord, doodslag en als het kan nog wat seks erbij de hoofdingrediënten vormen van een smakelijk opgediend gerecht dat na lezing echter een nare bijsmaak achterlaat. In Amerika (zie NRC-Handelsblad van 22 februari 2002) schijnt dit veel meer voor te komen. De geschiedschrijving komt er niet veel verder mee en oude vooroordelen worden erdoor bevestigd.
Het boek van Jos Smeets, die thans verbonden is aan de projectgroep Politiegeschiedenis in de 20ste eeuw van de Katholieke Universiteit Brabant, valt niet in deze categorie en is daarom een bespreking dubbel en dwars waard. Je wordt er wel degelijk wat wijzer van, er is nieuw onderzoek verricht, de bronnen zijn goed tegen het licht gehouden en bovenal, het leest als een trein.
Maar nu eerst de zaak-Oss. In 1938 ontstond er grote ophef in de pers toen de katholieke minister van Justitie, Goseling, de Osse marechaussee-brigade afhaalde van het onderzoek naar enkele misdrijven, waarbij de burgemeester en twee geestelijken bij betrokken zouden zijn. De pastoors werden beticht van zedendelicten, rond de burgemeester hing een geur van fraude en corruptie. De marechaussee had enkele jaren daarvoor goed werk verricht door een bende misdadigers die de bevolking in en rond Oss terroriseerde uit te schakelen. Leden ervan droegen schilderachtige namen als Toon de Soep, Den Olie en De Ritssluiting. De werkelijkheid was allesbehalve romantisch. Hun favoriete methode was om mensen die niet wilden zeggen waar zij hun spaargeld hadden verborgen, net zo lang te mishandelen totdat zij dat vertelden. In de nacht van 15 op 16 mei 1934 leidde dat tot de gruwelijke roofmoord op de bejaarde gebroeders Antonius en Piet Verhoeven in Ooijen, een dorpje aan de Maas. Wakker geschud gaven de autoriteiten aan de marechaussee opdracht de bende aan te pakken. In de zomer van 1935 was de klus geklaard: meer dan 100 Ossenaren waren aangehouden, enkele leidende figuren hadden er de voorkeur aan gegeven tijdig te emigreren en de rest belandde achter de tralies. Een van de moordenaars, die berouw gekregen had, dichtte:
"Er was eens een heele dievenbende,
In 't vermaarde stadje Oss
Zij roofden, stichtten brand en veel Ellende
Ja, dat was 'n zwaar karweitje,
Toch is 't met succes volbracht,
Al de verdachten van 't zwarte lijstje,
Zijn naar de Lusthof [gevangenis in Den Bosch] opgebracht" enz.
De Osse marechaussees werden door de koningin in hoogst eigen persoon gedecoreerd.
Oss was in de negentiende eeuw uitgegroeid van een armzalig boerendorp tot een industriestad. Zoals in veel nieuwe industriesteden was er een zeer eenzijdige sociale structuur ontstaan. Tegenover enkele snel rijk geworden ondernemers stond een massa van slecht geschoolde arbeiders. De ontwikkeling van de middenklasse bleef achter en voor allerlei centrumfuncties moest men in de oude, al lang bestaande steden zijn. De omgeving van Oss behoorde in de jaren twintig tot de meest achtergebleven delen van Noord-Brabant. De voornaamste oorzaak daarvan was de waterstaatkundige toestand. Overstromingen waren frequent. De in de jaren dertig uitgevoerde Maasverbetering en de na de oorlog opgezette ruilverkaveling zouden pas tot een werkelijke verbetering van de situatie leiden.
De publiciteit rond de zaak-Oss ontwikkelde zich tot een klassieke, nationale rel. Bij een rel verloopt de discussie langs bestaande breukvlakken. In de jaren dertig was dat de verzuiling die heel Nederland toen stevig in zijn greep had en het latente antipapisme dat ook tijdens de nacht van Kersten (1925) tot een politieke crisis had geleid. Veel protestanten en socialisten zagen hun vooroordelen bevestigd: zie je wel, die roomsen houden elkaar de hand boven het hoofd. Niet alleen de minister, maar ook zijn secretaris-generaal en de procureur-generaal, baron Speyart van Woerden waren immers katholiek, terwijl Speyart de minister had opgestookt om die lelijke marechaussees aan de kant te zetten. Het vuurtje werd aangeblazen door de N.S.B., die hier wel brood in zag. De spanningen in het vierde kabinet-Colijn (1937-1939) tussen de katholieken, aangevoerd door de nog betrekkelijk onervaren Goseling en de protestanten onder leiding van Hendrikus Colijn werden erdoor vergroot. Het strijdpunt was de wijze waarop de gevolgen van de crisis bestreden moesten worden. De katholieken met in hun achterban een sterke vakbeweging eisten dat er programma's zouden komen om crisiswerklozen aan werk te helpen of anders ontspanning te bezorgen, zodat met name de jeugdigen onder hen niet weg zouden zinken in apathie. Deze koers zou leiden tot vergroting van de staatsuitgaven. Colijn had heel andere ideeën: voor hem was een sluitende begroting bijna heilig, de defensie-uitgaven moesten omhoog en dus was er geen ruimte voor meer geld voor sociale zaken. In de zomer van 1939 zou dit leiden tot de val van het kabinet en daarna tot de eerste rooms-rode coalitie.
De grote verdienste van dit boek is dat het de rel plaatst in de context van de organisatie van de politie en zo laat zien dat niet alleen verzuiling, maar ook een lang verwaarloosd bestuurlijk probleem een rel kon veroorzaken, wanneer de media er lucht van kregen.
Het politieapparaat was niet alleen vergeleken met nu heel klein, maar bestond uit drie corpsen die overlappende bevoegdheden hadden. Er was de Rijksveldwacht, de Koninklijke Marechaussee en de Gemeentepolitie. De marechaussee was een onderdeel van het leger en viel onder de minister van Defensie, de andere corpsen vielen onder Justitie en Binnenlandse Zaken. De manschappen van de marechaussee waren doorgaans jong en in kazernes gelegerd. De officieren voelden zich meer militair dan politieman. Allen hadden het gevoel tot een elite te behoren en er werd neergekeken op de gezapige oudere rijksveldwachters en op de gemeentepolitie, die nogal eens onder de plak van de burgemeester zat.
Op de rel volgde een kamercommissie geleid door de antirevolutionair Schouten. Haar rapport was niet gunstig voor de minister, die niettemin aanbleef -ook toen al! - , maar kort daarop kwam het kabinet als gevolg van een ruzie tussen Romme en Colijn ten val. Het 'politievraagstuk' werd voor de bezetting niet aangepakt, wel loopt er een rechte lijn van deze zaak naar het Politiebesluit van 1945. De politietaken van de marechaussee werden toen grotendeels beëindigd, maar pas enkele jaren geleden kwam het tot de vorming van één politiecorps. De stammenoorlog tussen Binnenlandse Zaken en Justitie woedt nog altijd voort.
De auteur wist dankzij geduldig speurwerk de hoofdpersonen in dit drama goed uit de verf te laten komen. Speyart van Woerden als de grote ruziemaker, een zo lijkt het wel haast onmogelijke man op wie het Peter-principle volop van toepassing was. De gefrustreerde marechaussees, van wie enkelen in de oorlog collaboreerden met de bezetter. De bendeleden die, toen het eenmaal tot een gerichte actie kwam, bezweken en bekenden of de wijk namen. De burgemeester die bleef zitten en het tot zijn pensioen uithield. Door deze aandacht voor de menselijke verhoudingen komt het boek soms als een politieke detective over.
Een punt dat wel wat meer uitgediept had mogen worden, is de oorzaak van de grote criminaliteit in Oss. De schrijver haalt alleen de in 1949 verschenen studie van criminoloog Nagel aan en is dan ook met twee bladzijden klaar. De hypothese van Nagel doet erg gedateerd aan. Hij wijt de verhoogde criminaliteit aan een 'cultuurshock', een begrip dat in de jaren vijftig erg 'in' was, maar dat weinig, zo niet helemaal niets verklaart. Wat we nodig hebben is allereerst een deugdelijke meting van de criminaliteit in Oss en omgeving en een vergelijking van dit gebied met het landelijk gemiddelde. Mocht blijken, dat Oss inderdaad crimineler was, dan moet dit worden verklaard. Noord-Brabant was tot 1940, samen met Limburg, de armste provincie van Nederland, en maar slechts enkele plaatsen in Noord-Brabant waaronder Oss, hadden de naam crimineel te zijn. Persoonlijk geloof ik niet meer zo in het wat sleetse verhaal dat armoede altijd of gemakkelijk tot criminaliteit leidt. Eigen onderzoek in archieven van kantongerecht en rechtbank naar de criminaliteit in het stadje Heusden en omgeving, een gebied met een grote verpauperde bevolking en veel arme boeren, leidde tot de conclusie dat er juist weinig criminaliteit was en dat de gepleegde misdrijven nu vaak niet eens meer een bekeuring waardig worden geacht. Een dergelijk onderzoek moet uitgevoerd worden door wetenschappers, waaronder in elk geval historici die weten hoe met hun bronnen om te gaan. Dit houden wij dus nog te goed van Jos Smeets en zijn supervisor prof. Fijnaut.
In het voorwoord schrijft prof. Cyrille Fijnaut, hoogleraar strafrecht, strafprocesrecht en criminologie aan de KUB, dat dit boek onderdeel uitmaakt van een door verscheidene politiecorpsen, de marechaussee en de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken gefinancierd project. Dit is ondergebracht bij het Schoordijk Instituut van de KUB en wordt door prof. Fijnaut geleid. Reeds verschenen een bibliografie, een archievengids en een 'voorproeve'. In 2004 moet er een synthese komen over de politiegeschiedenis in de twintigste eeuw. Over dit onderwerp is tot op heden nog niet veel verschenen, terwijl het item 'veiligheid' thans hoog scoort in de publieke opinie. Een dergelijk project is dus zeer welkom en het valt toe te juichen dat prof. Fijnaut dit van de grond heeft weten te tillen.
Afsluitend nog even kort en krachtig: voor iedereen die geïnteresseerd is in politieke en sociale geschiedenis (criminaliteit reken ik daar ook onder) en in de praktijk van beleid en bestuur is dit boek een must.